Vorige week werd in de landelijke pers ruimschoots aandacht besteed aan de resultaten van het handhavingsbeleid van openbaar ministerie en politie. Tevreden werd geconstateerd dat het totale bedrag van de aan boetes ontvangen gelden in 2011 was gestegen ten opzichte van 2010, maar dat het aantal opgemaakte processen-verbaal was verminderd. Wat opviel was dat er niets werd gezegd over de toegenomen verkeersveiligheid.
De Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie, onder voorzitterschap van Prof. Mr. Pieter van Vollenhoven, hecht eraan er nog eens op te wijzen dat processen-verbaal uitsluitend moeten worden gezien als een sluitstuk van een veiligheidsbeleid. Het vergroten van de veiligheid, dát staat centraal en als dat wordt bereikt, dan gaat dat automatisch gepaard met minder processen-verbaal. Dat moet ook in de communicatie centraal staan. Uit de huidige communicatie ontstaat meer de indruk dat de handhavers onvoldoende hebben gepresteerd en daarom extra inkomsten worden gemist.
Verkeersovertredingen moeten worden voorkomen, omdat zij laakbaar zijn en moeten geen vaste bron van inkomsten worden. Dat is ook de reden waarom het huidige kabinet de bonnenquota heeft afgeschaft. Politiemensen kregen van hun chefs de opdracht om jaarlijks een bepaald aantal bekeuringen uit te schrijven. Volgens minister Opstelten is dat een verkeerd uitgangspunt: bonnen worden geschreven omdat mensen overtredingen begaan, niet omdat een agent zijn quotum moet halen.
Jaren geleden heeft de overheid al besloten dat de strafrechtelijke handhaving niet in handen mag worden gelegd van particuliere organisaties. Dat zou immers tot gevolg hebben dat die organisaties, om hun inkomsten veilig te stellen, belang krijgen bij het voortbestaan van onveiligheid en niet bij het beëindigen ervan. Dat was een verstandig besluit. De overheid moet er wel voor waken nu niet zelf in die valkuil te stappen.
De resultaten van het verbaliseringsbeleid zijn alleen van belang voor de vermindering van overtredingen en de vergroting van de veiligheid. Dat moet publiekelijk centraal staan. Ook in normatief opzicht moet de overheid het goede voorbeeld blijven geven.
Eens met het gestelde en ik zou er nog iets aan toe willen voelen. Minder in veiligheid maar meer nog in ordening gaan gemeentelijke overheden in zee met particuliere organisaties, die medewerkers met BOA in dienst hebben. Deze verrichten in aansturing van de gemeente de bestuurlijke, fiscale handhaving van oa parkeerverordeningen. (Een deel van) de inkomsten stroomt in de gemeentekas en uit die kas worden de contracten met particuliere organisaties betaald. De particuliere organisaties en hun medewerkers hebben daarmee invloed op het aantal bekeuringen, daarmee op de inkomsten en daarmee op het budget wat in het volgende jaar beschikbaar komt. Ook hier valt in normatief opzicht iets te zeggen van de overheid, die in elk geval de schijn van onafhankelijkheid in handen van een commerciele organisatie legt. Ik vraag mij vaak af of dit verband houdt met het soms rucksichtlos “schrijven” van handhavers ook in die situaties, waar zelfs geen sprake is van parkeren maar stilstaan in termen van de wegenverkeerswetgeving en andere onjuiste interpretaties van overtredingen.
Helemaal eens. We zullen dit in ons verdere onderzoek naar BOA’s meenemen.