Bob Hoogenboom
Zijn we geestelijk gezond?
Dat is de titel van het eerste hoofdstuk van het boek The Sane Society van Erich Fromm. De eerste zin van dat eerste hoofdstuk gaat over de aanname die wij allemaal maken dat wij in een samenleving leven die per definitie geestelijk gezond is. Wij investeren in de geestelijke gezondheidszorg om nog meer in te spelen op de ‘mentale hygiëne’ van onze samenleving. En, natuurlijk doen zich problemen, incidenten en menselijke drama’s voor zoals alcoholisme, depressies, burn-outs, op grote schaal innemen van antidepressiva, drugsmisbruik en zelfmoorden. Maar we kijken hiernaar als louter individuele incidenten. Hoogstens verbazen wij ons – als we er al over nadenken – over aantallen en de frequentie hiervan in een samenleving waarvan we toch uitgaan dat deze geestelijk gezond is. Maar kan het zijn dat we ons zelf bedotten? Net als een patiënt in een inrichting, die denkt dat iedereen gek is behalve hijzelf?
Wat als de situatie omgekeerd is en onze samenleving als geheel geestelijk niet gezond is? En, de genoemde voorbeelden van ‘onaangepastheid’ worden veroorzaakt door de samenleving waarin wij leven? Dat is het centrale thema van The Sane Society van Erich Fromm. Ik houd van dergelijke auteurs die ‘dwarsdenkvragen’ stellen. Die zich bij de beantwoording daarvan niet laten muilkorven door één theorie of één wetenschappelijke discipline. Die boven het mitrailleurvuur van vette chocola koppen in de krant van Wakker Nederland gaan hangen. Of die niet iedere tweet van een populistische politicus zoveel aandacht geven en daarbij gemakshalve de reducering van de complexe werkelijkheid tot 140 tekens als maat der dingen nemen. The Sane Society is een boek dat bestaat uit 357 pagina’s plus een index (dat is een hulpmiddel om in de tekst te zoeken naar namen en onderwerpen) en opgebouwd is uit negen hoofdstukken. Met een kritische inleiding van iemand die ook wijst op het feilen van Fromm. Vroeger – voor de tweetterreur – noemden we dit ‘een debat’ dat de gezondheid van het publieke debat diende. Nu lijkt het of we nog slechts schreeuwen om het schreeuwen. Als het zusje van een voormalige vriendin van me die manisch-depressief was. Die we bezochten in een gesloten inrichting ergens in Brabant. Fromms analyse over de twijfelachtige staat van de geestelijke gezondheidszorg van de samenleving als geheel omvat onder andere ons potentieel voor destructieve oorlogen, de daarmee gepaard gaande internationale wapenhandel en defensiebudgetten, de economische desinvesteringen en de ‘cheap trash’ (rotzooi) die de massamedia ons voorhouden. Die onze geesten vullen met onzin en oppervlakkigheid. Fromm schrijft midden jaren vijftig. Lang voordat de ‘commerciëlen’ op tv mij zijn gaan terroriseren met een format voor iedere dag, iedere uitzending, iedere zender: een jury, tergend langzame (schijnbaar spanning opwekkende) keuzemomenten, ‘interviews’ met deelnemers vol emotie en het wegsturen (vol dramatiek) en ‘doorgaan’ van deelnemers (tranen met tuiten). Tussendoor zwenkende camera’s die een uitzinnig publiek tonen dat de ‘essentie’ van het leven probeert te doorgronden. Ik ben niet tegen amusement, zeker niet. Maar de tsunami van programma’s met dit concept doet mij niet twijfelen aan mijn geestelijke gezondheid, maar wel aan die van de 3,1 miljoen kijkers. Niet van degenen die af en toe kijken, door zappen, maar wel van hen die week in week uit kijken. Frommer is verschoond gebleven van kennismaking met De Mol, maar hij zou acuut patiënt zijn geworden als dat wel zou zijn gebeurd.
Genoeg nu. Wat heeft dit alles met veiligheid te maken, mijn leerstoel en de functie van de SMVP: het leveren van een bijdrage aan het maatschappelijk debat over veiligheid? Toon aan graag, Bob, dat je er zelf niet aan onderdoor gaat? In de kerstvakantie – ik kan ‘kerst’ niet meer met een hoofdletter schrijven na de publicatie van het rapport Deetman – lees ik Wie zijn wij? van Maarten van Rossum. Een essay dat naadloos past in de analyse van Fromm. Van Rossum hekelt ‘de angstige cultuurpaniek’ en de ‘neiging de malaisestemming te handhaven, ondanks alle objectieve bewijzen van het tegendeel’. Van Rossum is af en toe een karikatuur van zichzelf als ‘grumpy old man’, maar dit essay is briljant. Met cijfers van (inter)nationale (onafhankelijke) instituten toont hij aan dat:
- wij tot de welvarendste landen ter wereld horen;
- de criminaliteit eerder af- dan toeneemt;
- het aantal gedetineerden van 2005 tot 2008 is afgenomen van 17.600 tot 13.500;
- er 176 mensen zijn vermoord in 2008 en dat Nederland daarmee ver onder het OECD-gemiddelde ligt. Deze moorden worden overwegend in de eigen (autochtone) kring gepleegd;
- dat 63% van de bevolking immigratie en integratie niet als het ernstigste probleem van onze natie benoemt;
- weliswaar 20,3% van de bevolking allochtoon is, maar dat dit onzin is omdat in de definitie die wordt gehanteerd (een ouder die in het buitenland is geboren) zich ook uitstrekt over de Koninklijke Familie en duizend-en-een variaties daarop;
- ondanks alle populistische retoriek over ‘massa-immigratie’ blijkt dit niet uit officiële cijfers; geboortecijfers van allochtonen zakken in een aanzienlijk hoger tempo dan die van autochtonen en
- net als in christelijke kerken is ook binnen de islam sprake van afnemende belangstelling.
Wie is gek? De ‘collectieve zwaarmoedigheid’ is verbazingwekkend, volgens Van Rossum. In termen van Fromm: de samenleving is ziek. Althans in de wijze waarop ‘problemen’ worden benoemd en uitvergroot. Ik lunch of eet met twee of drie vrienden elk jaar in de kerstvakantie. Een van hen is Willem Schewe, een KLPD-commissaris, die wars is van wetenschappelijk en politiek correcte mumbo jumbo en daardoor soms direct tot het hart van de zaak doordringt. Deze keer heeft hij het over de onderhorigheid van ons allen aan de tijdgeest. Horigheid is een mooi woord dat verwijst naar overgave, onderdanigheid, kritiekloos aanvaarden. We aanvaarden volgens Willem de gekheid van bureaucratisering van het politiewerk, de gekmakende verantwoordingsrituelen, de angstbeelden van niet door enige kennis gehinderde ‘intellectuelen’, het heilig geloof in schaalvergroting en waanwijze denkbeelden over angst, risico’s en bedreigingen in onze samenleving. Na afloop lopen we door de multiculturele metropool Rotterdam naar het station. We lachen naar elkaar en de mensen onderweg en op het station lachen met elkaar en soms naar ons. We leven in een van de meest welvarende landen. En, we kunnen alles doen als we de mafketels negeren, opsluiten, drogeren of desnoods deporteren. Wie is gek in dit gekkenhuis?
Twitter Bob Hoogenboom
Zucht (van opluchting). Ben ik dan toch niet de enige die zich verbaast over de hedendaagse samenleving, waarbij zelfs een ongeluk op de stoep voor je woning tot een “ver van mijn bed”-incident verworden is?
De wat lastigere vervolg vraag is dan wie er belang bij heeft dat het beeld dat ons land op de rand van bankroet staat, onveilig wordt gemaakt door criminele buitenlanders en dreigt de kerktorens door minaretten te vervangen blijft bestaan. En waarom we kennelijk bereid zijn die belanghebbenden te geloven.
Wat is normaal ? In mijn werk als jeugdagent kom ik wel eens bij de mensen thuis. Ik heb daarbij wel situaties aangetroffen waarbij ik een jongeman thuisbreng die wat heeft uitgevreten. Direct bij binnen komst stormt deze langs zijn moeder, gaat op de bank zitten en zet de TV hard aan. Het gevolg is dan ik een gesprek aanga met moeder bijna schreeuwend om bobven het geluid van de TV uit te kunnen komen. Toen ik de jongere daarop aansprak en zei “Doe eens normaal” maakte ik een grote fout, want deze jongeman was anders opgevoed als dat ik bij een opvoeding voor ogen heb. Voor zijn doen deed hij normaal, mijn opmerking wekte alleen maar verbasing en leverder vervolgens een discussie op met moeder en zoon waardoor ik aan mijn oorspronkelijke verhaal niet meer toekwam. Wij maken deze maatschappij zelf en dat begint thuis. Ook als anderen van alles roepen en doen kunnen we onze kinderen nog steeds vertellen dat deze persoon gek is en gek doet. Ook in ons werk kunnen we vertellen wat wij wel en niet accepteren wat voor ons normaal is en wat niet. We weten als ouder echter ook dat we het soms heel vaak moeten zeggen voor dat het doordringt. Herhaling is de kracht van de reclame. Ik neem daarom altijd een voorbeeld aan de stichting “Sire” die blijft herhalen wat goed is en dat vaak door te laten zien hoe gek we vaak doen.
Tsja Bob. Kan het alleen maar hartgrondig met je eens zijn. Als individu deel uitmakend van een onzekerheidsreducerende samenleving, waar iedereen het heeft gedaan behalve jijzelf. Klakkeloos ja zeggen tegen een leidinggevende die denkt dat hij weet waar hij het over heeft. Onnadenkend achter iemand aan lopen omdat hij weer eens een goed vallende oneliner heeft geuit.
Maar goed Bob, wat belangrijker is. Hoe keren we dit tij, zonder er zelf het spreekwoordelijke bijltje er bij neer te gooien?
Aan mij zal het niet liggen. Vind het een taak hen te spiegelen die ik er van verdenk onzekerheidsreducerende bureaucratisch onbegrijpelijk zaken te verzinnen.
Ik vind dit op het eerste gezicht een nogal zwalkend betoog waarin de vraag die gesteld wordt in de titel uiteindelijk niet wordt beantwoord en waarin iedereen – cultuuroptimist en -pessimist – het zijne/hare kan vinden. Maar dat mag natuurlijk in een column.