Column prof. dr. A.B. Hoogenboom
De woorden die wij gebruiken zeggen iets over de programmering van ons brein. Woorden zijn de weerslag van ons wereldbeeld. We leggen onze ervaringen vast in bepaalde woorden om er betekenis aan te geven en met anderen te delen. De software van onze geest bestaat uit een aantal onbewuste programma’s op grond waarvan wij interpreteren, praten en handelen.
In de ‘veiligheidsarena’ gebruiken wij negatieve termen als wij over veiligheid praten. Collega Tops stofte het begrip ‘street level bureaucracy’ af en ging praten over politiewerk in de ‘frontlinie’. Ik sta direct in Ieper en de loopgraven van WO I. De buurtregisseur die volgens de community policing frame of mind contacten legt met burgers en problematische jongeren staat niet langer naast de burger. Maar ervoor. En, is in strijd.
De oorlogsmetafoor is diep in onze mentale software doorgedrongen. President Nixon verklaarde in 1968 de ‘war on drugs’. Na 11/9 praten we over de ‘war on terror’. De ‘veiligheidsarena’ roept beelden uit Ben Hur en The Gladiator op. Onze veiligheidstaal is niet alleen oorlogszuchtig, maar bovenal negatief. Wij praten over ‘dreigingsniveau’s die substantieel zijn’. Over ‘risico’s’ in maten en soorten. De mantra is geworden ‘het is niet de vraag of het gaat gebeuren, maar wanneer’. Wij willen misdaad ‘bestrijden’. Criminelen ‘onderuit trekken’. Onze veiligheidstaal staat bol van de testosteron. Alfamannetjes (en vrouwtjes) schrijven beleidsnotities waarin wordt gepleit voor ‘doorzettingsmacht’. Omdat wordt verondersteld dat het gezag van de politie op straat tanende is, moet de straat worden ‘heroverd’.
Onze mentale programmering is opgebouwd uit negatieve woorden, negatieve beelden en negatieve associaties. Onbewust denken en handelen we in de geest van Thomas Hobbes: een oorlog van allen tegen tegen allen. En zeker tegen de ander: de drugsgebruiker, de Syriëganger, de pedofiel, de immigrant, de uitkeringstrekker (niet ontvanger). De veiligheidstaal kenmerkt zich door een alles doordringend ‘wij-zij’-schema.
De veiligheidstaal staat bol van ‘orde’ omdat de orde steevast dreigt te worden verstoord. In de frontlinie is geen ruimte voor nuance. Voor relativering. Voor terughoudendheid. Voor twijfel.
Neen, onze veiligheidstaal is recht-toe-recht-aan: inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de recherche hebben ‘targets’. Een woord dat in mijn herinnering onbewust verankerd is met Wilhelm Tell en Ivanhoe die met pijl en boog schoten op doelen. En, altijd de roos (of de appel) raakten. De weetplantage moet ‘vernietigd’ worden.
Onze mentale programmering werkt door in het handelen van organisaties die ook ‘targets’ moeten halen: daling van criminaliteitscijfers, zoveel onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden, zoveel boetes. De mentaliteit werkt door in houding en gedrag: belangen van organisaties moeten worden ‘verdedigd’ in bureaupolitieke ‘strijd’. De oorlog van allen tegen allen werkt door in de grondhouding van ‘partners’ in de vele honderden horizontale samenwerkingsverbanden en publiek-private-samenwerking(PPS)-constructies. Vlak onder de oppervlakte houdt iedereen zijn organisatiebelang nauwlettend in de gaten. Immers, men wordt ‘afgerekend’ langs verticale lijnen (departement, organisatieleiding, raad van bestuur) en niet op de bijdrage aan het algemeen belang. Of, de oplossing van een concreet veiligheidsprobleem. ‘Heb Uw naasten lief’ is nog niet zo makkelijk in en rondom Veiligheidshuizen, Regionaal Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s), het Financieel Expertise Centrum (FEC) en PPS-constructies.
Liefde in tijden van onveiligheid is een taboe. Een anomalie. Een venerische ziekte. We zijn immers voortdurend in oorlog met ‘de vijand’. Met niet- meewerkende ketenpartners. Met niet- meewerkende bedrijven. Liefde is een schuttingwoord in het veiligheidsgesprek.Ten onrechte.
Omdat de mens in wezen altruïstisch is. Vredelievend. Vol opofferingsgezindheid. Doordrenkt van liefde voor de groep waarin hij/zij zich bevindt. Wij zijn niet altijd en overal in oorlog met alles en iedereen. Als we wat archeologisch graafwerk verrichten onder onze strijdtaal, dan komen programma’s in beeld waarin liefde zichtbaar wordt. Dat is de conclusie van Frans de Waal in zijn boek Een tijd voor empathie. De grondgedachte is dat de biologie altijd uit de kast wordt gehaald ter rechtvaardiging van egoïsme. De biologie vertelt echter ook een veel positiever verhaal. Dieren laten elkaar niet noodzakelijkerwijs in de steek. En, ook niet hun baasje. In Edingburgh staat een beeldje van ‘Greyfriars Bobby’. Een hondje dat tot zijn dood veertien jaar lang het graf bewaakte van zijn baasje. In Tokio staat een soortgelijk beeldje voor een hond die na het overlijden van zijn baas elf jaar iedere dag naar het station ging om zijn baasje te begroeten. Dat deed hij voor diens dood ook. De Waal schrijft over het ‘andere Darwinisme’. Het is niet altijd ‘survival of the fittest’. Uit veel biologisch onderzoek komt opofferingsgezindheid, liefde, medeleven, broeder- en vriendschap, loyaliteit en vertrouwen naar voren. Dolfijnen, apen, mieren, olifanten en de diersoort mens hebben een ‘invoelend brein’. In de natuur kunnen alle diersoorten zich in voorkomende gevallen verplaatsen in de gevoelens van anderen. In allerlei variaties komt hulpvaardigheid voor in de natuur. En, onder mensen.
Collega Schuilenburg e.a. nemen in Positive Criminology. Reflections on Care, Belonging and Security afstand van al die negativiteit in het veiligheidsdebat. Zij noemen – naast o.a. De Waal – andere bronnen waaruit we kunnen putten voor een nieuwe taal. Bijvoorbeeld de anarchistische literatuur waarin aan burgers een belangrijke rol wordt toebedeeld om in de eigen leefomgeving samen veiligheid te organiseren. Onderlinge samenwerking is de basis van veiligheid. Dan religie. Religies creëren een ‘oase van veiligheid’ in de hearts & minds van gelovigen. Bovendien worden door religies positieve waarden en normen overgedragen. En, mentaliteiten als vergevensgezindheid en liefde voor de medemens. We zijn ‘hoeders van onze broeders’ en wij ‘hebben onze naaste lief’. In het cultuurpessimistisch klimaat (individualisering, materialisme, egoïsme) van deze dagen blijken veel mensen als vrijwilliger in de zorg te werken en geven wij massaal geld aan goede doelen en acties voor rampen in de hele wereld. Omdat we biologisch daartoe zijn geprogrammeerd.
Liefde in tijden van onveiligheid gaat over het verder ontwikkelen van ‘een gevoel van betrokkenheid’ met elkaar, het nut van onderling vertrouwen en het gedeelde gevoel dat met samenwerking met anderen het algemeen belang beter wordt gediend.
Negativisme is uit. Positivisme is in. Meer liefde in de veiligheidszorg kan realiteitszin terugbrengen in risico’s, dreigingen en andere angstbeelden. We leven in een open samenleving die kwetsbaar is. Maar ook enorm weerbaar. Zelfs nadat een moorddadige aanslag wordt gepleegd zoals in New York, Madrid en Londen. Er is een noodzaak om Murphy meer als gesprekspartner te aanvaarden: als dingen verkeerd kunnen gaan, gaan ze verkeerd. Angstbeelden en de vertaling daarvan in wet- en regelgeving, budgetten, nieuwe organisaties en meer repressie verdringen Murphy niet. We kunnen liefdevoller praten over wat ons bedreigt. Niet alle Syriëgangers zijn potentiële Jihadisten. Zij gaan ook uit liefde voor de zaak waarin zij geloven en geven bijvoorbeeld medische verzorging. In het ‘wij-zij’ schema is geen ruimte voor deze nuance. Niet iedere kritiek is persoonlijk bedoeld. Of een aanval op personen of organisaties. Maar komt ook voort uit betrokkenheid van journalisten, maatschappelijke organisaties, bestuurders en wetenschappers.
Oorlogen tegen drugs en ander ongemak zijn niet te winnen. De vele (inter)nationale strafrechtelijke energie is louter symbolisch en heeft geen enkel effect op de consumptie. Het testosterongehalte van de crime fighters is en blijft hoog. Ik woonde eens een presentatie bij van een Drug Enforcement Administration (DEA)-officier die fantastisch uit de doeken deed hoe in een jarenlange drugsoperatie een kartel was ‘onthoofd’ door arrestaties van de topjongens. Iemand in de zaal vroeg wat daarna gebeurde. ‘Oh, anderen hebben hun posities ingenomen’, antwoorde hij laconiek. We kunnen liefdevoller praten over liberalisering van de drugsmarkt en over het gezondheidsbeleid voor verslaafden. In de frontlinie van het strafrecht wordt dit ‘probleem’ niet opgelost.
Ik moet bekennen dat ik tijdens dit schrijven van tijd tot tijd enige schroom moest overwinnen. Zelfcensuur is de grootste vijand van de open samenleving. De negatieve veiligheidstaal conditioneert ons denken, handelen en schrijven. Deze taal houdt ons in een houdgreep. Ik verbaas me de laatste jaren over het feit dat in individuele en groepsgesprekken en bijeenkomsten een zekere consensus bestaat over onderliggende problemen: politisering, mediatisering, bureaucratisering, de schizofrenie van het drugsdebat, de relativering van het strafrecht of het symbolische gehalte van veel veiligheidsretoriek. Op ‘systeemniveau’ wordt dit echter nog niet ‘vertaald’ in andere woorden. Ik stop er nu dan ook maar mee. Stel dat de huidige taalvirtuozen vertoornd raken.