De Stichting Maatschappij en Veiligheid bepleit de komst van een Kaderwet Onafhankelijk Onderzoek om lering te kunnen trekken uit gebeurtenissen.
Bij (ernstige) gebeurtenissen worden door de samenleving altijd dezelfde twee vragen gesteld. Enerzijds wil men weten wat er zich heeft afgespeeld, anderzijds wil de samenleving ook weten wie er voor de gebeurtenis verantwoordelijk en/of schuldig zijn. Voor de beantwoording van de schuldvraag kent de maatschappij van oudsher het strafrecht. Voor de beantwoording van de vraag wat er zich precies heeft afgespeeld, kent de maatschappij de onafhankelijke onderzoeken.
Nu – sinds 2005 – kennen alleen de onderzoeken van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) wettelijke regels met betrekking tot bijvoorbeeld de onafhankelijkheid, de noodzakelijke onderzoeksbevoegdheden en de wettelijke bescherming tegen de strafrechtelijke onderzoeken.
Echter, naast de onderzoeken van de OVV blijft de wens bestaan – bij vele organisaties – om onafhankelijke onderzoekscommissies in te instellen om lering te kunnen trekken uit de gebeurtenissen.
Deze wens acht de SMV gerechtvaardigd nu zo uitdrukkelijk wordt gesteld dat eenieder geacht wordt om zijn of haar eigen verantwoordelijkheid voor veiligheid te nemen. Maar voor deze extra onafhankelijke onderzoeken – naast die van de OVV – zijn ook wettelijke regels noodzakelijk om deze onderzoeken adequaat te kunnen uitvoeren.
Naast de wettelijke regels voor de onafhankelijkheid en de onderzoeksbevoegdheden moet wettelijk worden geregeld dat “vrij-uit’ kan worden gesproken bij de onafhankelijke onderzoeken, hetgeen op zéér gespannen voet staat met het mogen zwijgen in het strafrecht. Bij een onafhankelijk onderzoek moet men de betrokkenen wettelijk kunnen garanderen dat de verklaringen niet – zonder toestemming – in het strafrecht kunnen worden gebruikt.
Volgens de SMV kan de door haar voorgestelde Kaderwet Onafhankelijk Onderzoek uitkomst bieden voor alle onafhankelijke onderzoeken die niet door de OVV worden uitgevoerd. Met een beroep op deze kaderwet en na de instemming van de minister, die de kaderwet van toepassing moet verklaren op een onderzoeksorganisatie, kunnen de beginselen van deze wet – bijvoorbeeld via een Algemene Maatregel van Bestuur – van kracht worden.