Bob Hoogenboom
Is een Latijns woord dat komt van ‘frater’ (broeder) en ‘cida’ (moordenaar), dat weer komt van ‘caedere’ (doden of vellen). Broeders doden elkaar sinds mensenheugenis. Cain doodt zijn broer Abel en velen, zoals ik, die Christelijk zijn opgevoed kennen het verhaal uit de Bijbel. Ik kende het woord niet, maar laatst begint een oud-militair erover tegen mij. In oorlogsvoering wordt ‘fratricide’ gebruikt voor ‘friendly fire’: het doden van manschappen door eigen vuur. Dat kende ik wel, had daar altijd een beeld bij van verkeerde coördinaten die worden gegeven aan de artillerie of piloten die per ongeluk op eigen troepen schieten. Maar ik word direct op het verkeerde been gezet door de opmerking dat deze ‘fratricide’ is onderzocht en dat zeker 30% niet per ongeluk is, maar bewust. Een peloton soldaten doodt zijn eigen helden, omdat helden het peloton in gevaar brengen door roekeloos gedrag. En, de lafaards worden omgelegd om dezelfde reden. Het peloton wil de oorlog winnen, maar bovenal zelf overleven. De risicofactoren worden daartoe geëlimineerd. Uit diezelfde Bijbelse opvoeding ken ik de opdracht om je broeders hoeder te zijn, maar tegelijkertijd leggen wij blijkbaar onze broeders om indien nodig wordt geacht.
Diezelfde week ontmoet ik een voormalige student van mij van de Politieacademie. Hij is enthousiast, ik mag wel zeggen zeer enthousiast, over On Killing: The Psychological Costs of Learning to Kill in War and Society. Het beste boek dat hij ooit heeft gelezen. De auteur is David Grossman en ik bestel dat. Opnieuw ontluisterend. De populaire beeldvorming van soldaten in de oorlog is dat zij gericht schieten om te doden. Ik ben opgegroeid met boeken, televisieseries en films over de heroïek van de Tweede Wereldoorlog. De Geallieerden die zich onverschrokken een weg baanden door Europa om ons te bevrijden van de Hun. Dat is uiteindelijk ook zo, maar Grossman gebruikt psychologisch onderzoek, uitgevoerd door het Amerikaanse leger, waaruit blijkt dat een groot deel van de soldaten moeite heeft met schieten en dat dan ook gewoon niet doet. Of, men schiet wel, maar te hoog, te ver naar links of naar rechts. De onlangs overleden historicus Keegan noemt het ‘ineffectief schieten’. Grossman zet de literatuur over oorlog en doden op een rijtje en laat zien dat vanaf de Oudheid een solide empirische basis bestaat voor ‘de tendens naar niet deelnemen’. De historicus Nock stelt dat de oorlogen in de Oudheid tussen Griekse stadstaten ‘slechts iets gevaarlijker waren dan een wedstrijd American football’. Over de Eerste en Tweede Wereldoorlog vinden we ooggetuigenverslagen over officieren die vloekend en tierend soldaten aansporen om te schieten omdat ze het uit zichzelf niet doen. In Vietnam werden 50.000 schoten afgevoerd voor iedere gedode Vietcongsoldaat. Grossman’s verklaringen voor de diepgewortelde weerzin om te doden liggen in de nabijheid van tegenstanders (intimiteit) waardoor de psychologische weerstand toeneemt, maar ook de handeling zelf en de gevolgen daarvan. Niet alleen voor de tegenstander, maar ook voor diegene die doodt.
Over de mentale gevolgen voor soldaten en andere beroepsgroepen die worden geconfronteerd met doden, buitensporig geweld en daar deel aan nemen of er getuige van zijn, weten we inmiddels veel meer. De kille cijfers over PTSS, zelfmoorden en psychische aandoeningen zeggen iets over de gevolgen voor functionarissen die wij vragen zich in te zetten voor vrede en veiligheid. Afgelopen juli hebben 38 Amerikaanse soldaten in actieve dienst zelfmoord gepleegd – dat zijn meer slachtoffers dan in militaire operaties zelf. Iedere dag plegen 18 veteranen zelfmoord in de VS. Zeventien procent van de soldaten in Afghanistan gebruikt psychotrope medicijnen en tussen de 20 en 50% van hen hebben gradaties van PTSS.
Fratricide in oorlog ligt ver van ons bed. En ook zijn de psychologische kosten van doden in de context van de oorlog in Nederland niet vergelijkbaar met de ervaringen in de VS. Al heeft het Nederlandse leger op een andere schaal weldegelijk met PTSS en aanverwante problemen te maken. Desondanks leggen wij als samenleving – ook voor civiele taken – een zware verantwoordelijkheid op de schouders van veel uitvoerders in de veiligheidszorg. In hoeverre beseffen we dit? In hoeverre waarderen we dit? En, in hoeverre nemen wij onze verantwoordelijkheid als functionarissen tussen wal en schip (dreigen te) vallen? Ik sprak vorige week met Jaco van Hoorn, plv korpschef Hollands-Midden, die tijdens een zoveelste vergadering over kille ‘productiecijfers’ de vraag stelt: hebben we ook rekening gehouden met het aantal slecht nieuws gesprekken? Het aantal zelfdodingen waar mensen bij zijn geweest? Het aantal ongelukken al dan niet met slachtoffers en overleden burgers? Het aantal gesprekken dat is gevoerd met slachtoffers en daders van huiselijk geweld? Of het aantal reanimaties dat iemand heeft verricht? Dit zijn stuk voor stuk voorbeelden van politiewerk. En stuk voor stuk voorbeelden die ingrijpend kunnen zijn voor medewerkers. Dat geldt ook voor andere beroepsgroepen: van brandweer tot ambulancepersoneel, van eerste hulpdiensten tot EHBO-functionarissen. Wij gebruiken voor deze beroepen zelfs een militaire metafoor: de frontlinie. De maatschappelijke waardering voor deze frontlinie is lange tijd afwezig dan wel sluimerend geweest. De laatste tijd is dit aan het veranderen. Binnen Defensie bestaat al een langere traditie. Binnen de politie is een programma Versterking Professionele Weerbaarheid gestart. Ook binnen andere kolommen van de veiligheidszorg neemt de aandacht toe. De SMVP tekende onlangs een intentieverklaring met het V-fonds en start binnenkort met initiatieven ter bevordering van de erkenning en waardering van burgers en professionals die zich inzetten voor veiligheid.