Bob Hoogenboom, samen met Archie Barneveld, Crimelink
“De middelen van justitie zijn schaars. Er is meer misdaad dan justitie. Daarom moet goed worden beredeneerd waar de vervolging op wordt gericht. Op zijn best komt dat neer op een weloverwogen ‘korte klap’ om paal en perk te stellen daar waar het uit de hand loopt. Voorbeelden: de vastgoedfraude en de grote mensenhandelzaken. Daar kiest het Openbaar Ministerie duidelijk voor prioriteiten naast het afdoen van de alledaagse criminaliteit, of die nu groot of klein is.”
“Bij het kiezen van die prioriteiten speelt de schaal van de maatschappelijke ergheid.” Ofwel, hoe erg moet het zijn, hoe veel last ondervindt de samenleving van bepaalde criminaliteit? Archie Barneveld van Crimelink betoogde onlangs in de Volkskrant dat de tijd, energie en menskracht die politie en Justitie steken in de liquidaties in de onderwereld buiten proporties zijn.[1] Hoe hoog ‘scoort’ dit op de ‘maatschappelijke ergheidsschaal’? Wie heeft daar last van, behalve de nauw betrokken verwanten?, vroeg Barneveld zich af. De rechtsorde zou zijn geschokt. Ja, dat is zo, in een abstract, afgewogen, erudiet en van referenties voorzien requisitoir, maar geeft de Telegraaflezer hier om? Zijn de liquidaties niet een vorm van zelfregulering binnen de onderwereld die het justitiële systeem ontlasten?
Het lijkt erop dat Openbaar Ministerie, advocatuur en misdaadjournalistiek in een merkwaardige symbiose zijn beland om over de zaak van Holleeder en consorten maar niet uitgewerkt en uitgeschreven te raken. Men voedt elkaar en men neemt van elkaar af. En samen bouwt men aan een mythe van ‘grote criminelen’ die veel onheil hebben veroorzaakt en belangrijke historie hebben geschreven in de vaderlandse misdaadgeschiedenis, zo lijkt het wel volgens Barneveld.
En, terwijl dit mediaspektakel zich blijft ontvouwen, maken Nederlandse ondernemingen zich schuldig aan prijsafspraken getuige de grote aantallen boetes die de EU en de NMA opleggen. Vertragen verzekeraars de fatsoenlijke afwikkeling van de woekerpolissen waarmee 7.2 miljoen Nederlanders een rad voor ogen is gedraaid, leiden ondoorzichtige financiële producten en de megalomane bonusculturen binnen de bankwereld tot het financieel bijspringen van staten die dat vervolgens doorberekenen aan burgers die minder zorg, minder onderwijs, minder en later pensioen en minder cultuur krijgen, betalen multinationals smeergeld in Polen om markten veilig te stellen, wordt door bonafide ondernemingen illegaal milieuafval gedumpt in de Derde Wereld en is binnen de accountancy de lijn tussen creative accounting en frauduleus rapporteren flinterdun geworden. Politici nemen zitting in raden van bestuur en toezicht om publieke en private organisaties te controleren en blijken achteraf allemaal dat beeldje met die drie aapjes te hebben: horen, zien en zwijgen.
Deze maand houdt Wyntse Faber, de lector Financieel-economische criminaliteit (Finec) aan de Politieacademie, zijn installatierede. Hij en anderen schrijven veel over Finec. Papier is geduldig en sust ons geweten: we doen er iets aan. Het OM heeft weliswaar belangrijke keuzes gemaakt ten aanzien van Finec in bijvoorbeeld de vastgoedfraude, maar is het niet te weinig, en te laat? Is er niet een gapende kloof tussen het schrijven over en het handelen? Wat is of zou de rol van het strafrecht moeten of kunnen zijn in een economische crisis waarin de kwaliteit van ons bestaan op losse schroeven komt te staan? Er is meer leed dan Holleederleed.
Bob en Archie hebben hier een goed punt. Ook ik verbaas me regelmatig over de prioriteitstelling van het OM. Mijn belangrijkste pijnpunten:
1) De aandacht voor ‘cold cases’ en het verlangen deze met nieuwe forensische technieken alsnog tot klaarheid te brengen. Wie wordt daar beter van? Wie maakt de afweging ten opzichte van de wachtlijst van nieuwe zaken en wie legt hierover verantwoording af?
2) Het feit dat na geruime tijd (regelmatig 1 a 2 jaar na de misdaad) wordt besloten van vervolging af te zien. Hoe zo? Kan dat dan niet veel eerder? Wat is er de afgelopen zes maanden aan nieuwe inzichten verzameld? Wie weegt de rechtsonzekerheid van betrokkenen af tegen de extra bedenktijd?